Waar ik het vooral over wil hebben, is zijn niet-publieke kant. Een grote rol in zijn leven bijvoorbeeld speelt zijn enorme liefde voor het woord.
Eigenlijk kun je die al afleiden uit het onderwerp van zijn proefschrift: Het hart (LEB, LEBAB) in het Oude Testament uit 1950, een studie die nog steeds basisliteratuur vormt voor Oud-Testamentici over de hele wereld. In het boek geeft hij eerst een exegese van alle plaatsen in het Oude Testament waarin het woord leb (lebab) voorkomt en gaat hij na welke betekenis het woord hier heeft, waarbij hij om te beginnen onderscheid maakt tussen religieus en niet-religieus gebruik.
Vervolgens rubriceert hij de diverse betekenissen en schrijft hij nog enkele hoofdstukken van taalkundige aard. Na een etymologisch onderzoek komt hij tot de conclusie dat de grondbetekenis van het woord niet het kloppende orgaan is, maar vast punt, kernpunt. In feite is leb (lebab) dat wat het wezen van het dier aanduidt en de eigenlijke gesteldheid van de mens. De diepste zin ontvangt het woord als brandpunt van de religie.
Als illustratie zie je hierboven de eerste door hem behandelde tekst: Genesis 6:5. Deze uitleg geeft mijns inziens een duidelijk beeld van zijn werkwijze en betoogtrant. In de Nieuwe Vertaling van het Bijbelgenootschap staat hier overigens: ... en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was.